Deel dit artikel

in belgië kwam het publieke debat over de koloniale erfenis vrij laat op gang. reflecties over de latente doorwerking van koloniale mentaliteiten in de hedendaagse maatschappelijke structuren en instellingen bleven vaak beperkt tot academische, activistische en artistieke kringen. pas onder invloed van de black lives matter-protesten in 2020 richtte ook de aandacht van beleidsmakers en van het brede publiek zich op het thema. het koloniale verleden werd een actueel sociaal en moreel rechtvaardigheidsvraagstuk waarop de samenleving collectief een antwoord moest formuleren. de vraag is welke rol experten zoals academici in dat proces kunnen en moeten spelen.

Naar een dekolonisering van de samenleving: een andere rol voor experten?

Sarah Van Ruyskensvelde en Mieke Berghmans

Het groeiende kritische bewustzijn over het koloniale verleden resulteerde de voorbije jaren in een vraag naar de dekolonisering van de samenleving. Terwijl dekolonisering aanvankelijk werd begrepen als het proces waarlangs voormalige kolonies politieke onafhankelijkheid verwierven, wordt dekolonisering vandaag veelal begrepen in termen van wat Anibal Quijano en later ook Walter Mignolo ‘dekolonialiteit’ hebben genoemd. Deze Latijns-Amerikaanse dekolonialiteitsdenkers beargumenteren dat het kolonialisme niet verdween met de wereldwijde ontmanteling van de politieke structuren van het kolonialisme in de tweede helft van de twintigste eeuw. De machtsstructuren, normen, waarden en ideeën – niet enkel over ras, maar bijvoorbeeld ook over wat als valide kennis geldt – waarop de koloniale onderdrukking was gebouwd en die deze ook legitimeerden, bleven immers doorwerken. De effecten van historische vormen van kolonialisme zijn dus nog steeds werkzaam, effecten die zich onder meer tonen in de economische uitsluiting van het ‘globale zuiden’ of de politieke marginalisering en sociale discriminatie van minderheidsgroepen. De noodzaak van het dekoloniseren van de samenleving die daaruit volgt, kan volgens dekolonialiteitsdenkers dus enkel gerealiseerd worden door los te komen van de waardekaders en machtsstructuren die de koloniale onderdrukking rechtvaardig(d)en, een proces dat Walter Mignolo ‘de-linking’ heeft genoemd.

De Belgische herinnering aan de koloniale periode werd lang gekenmerkt door een collectieve amnesie

Dit besef over de latente doorwerking van koloniale mentaliteiten in onze postkoloniale maatschappelijke structuren en instellingen ontwikkelde zich vrijwel gelijktijdig met de naoorlogse (politieke) dekolonisatiebeweging, maar beperkte zich aanvankelijk veelal tot academische, activistische en artistieke kringen. Dit was zeker ook het geval in België, waar het publieke debat over de koloniale erfenis, in vergelijking met sommige andere Europese landen, vrij laat op gang kwam. De Belgische herinnering aan de koloniale periode werd lange tijd gekenmerkt door een collectieve amnesie. Nog vele decennia na de onafhankelijkheid van Congo bleef de Belgische koloniale actie veelal te boek staan als een ‘beschavingsproject’ dat de Congolese bevolking de moderniteit had ingeleid. Pas aan het einde van de 20ste eeuw ontwikkelde zich een groter kritisch besef over de problematische aard van dit verleden, onder meer onder invloed van enkele kritische historische studies – zoals Adam Hochschilds King Leopold’s Ghost – en het basiswerk van Afrikaanse diasporaorganisaties. Tot een breed maatschappelijk debat over het verband tussen historische vormen van kolonialisme en actuele, systemische uitsluiting en discriminatie, en een vraag naar een dekolonisering van de samenleving, kwam het evenwel niet.

Dit veranderde met de Black Lives Matter-protesten van juni 2020, die in België samenvielen met de zestigste verjaardag van de Congolese onafhankelijkheid. De omvang van deze straatprotesten – die overigens plaatsgrepen in het midden van een pandemie – richtte de aandacht van beleidsmakers én van het brede publiek op de relatie tussen hedendaagse maatschappelijke problemen, zoals racisme, sociale ongelijkheid en historische vormen van kolonialisme. Een krachtig effect van deze beweging school niet enkel in het protest dat erdoor op de been werd gebracht, maar evenzeer in de nieuwe woordenschat die het introduceerde in de brede samenleving. Met concepten als ‘witte schuld’ en ‘wit privilege’, die voorheen enkel in academische of activistische milieus gangbaar waren, kreeg het grote publiek een nieuw lexicon aangereikt dat toeliet op andere manieren te spreken en te denken over de erfenis van het kolonialisme. Omdat dit begrippenkader een onmiddellijk verband legde tussen het koloniale verleden, actuele vormen van uitsluiting en de betrokkenheid van het individu genereerde het een grote maatschappelijke urgentie rond het dekolonialiteitsvraagstuk. De koloniale erfenis die lange tijd slechts als een zwarte bladzijde in de Belgische geschiedenisboeken werd beschouwd, toonde zich als een living moral issue (een term van de Amerikaanse sociaal-pedagoge Jane Addams). Voor het eerst verscheen het koloniale verleden als een actueel sociaal en moreel rechtvaardigheidsvraagstuk waarop de samenleving collectief een antwoord diende te formuleren.

De koloniale erfenis werd een ‘living moral issue’, een vraagstuk dat een antwoord behoefde

Wat het antwoord op dit vraagstuk kon zijn, of zelfs hoe naar antwoorden kon of moest worden gezocht, was evenwel minder vanzelfsprekend. Het nieuwe begrippenkader zorgde er weliswaar voor dat het koloniale verleden en zijn effecten door velen werden gezien als een actuele en urgente kwestie waar iedereen, minstens in principe, op betrokken was. Tegelijkertijd genereerde diezelfde woordenschat weinig antwoorden, noch reikte hij de burger praktische handvaten aan om het dagelijkse leven op een andere, meer gedekoloniseerde manier vorm te geven. Deze nieuwe terminologie, die veelal op binaire en identitaire categorieën steunt (wit/zwart, geprivilegieerd/onderdrukt…), leidde bovendien tot heel wat onbegrip. Mede doordat de discussies over het koloniale verleden en de dekolonisering van de samenleving zich in een periode van social distancing afspeelden via sociale en reguliere media, gingen de nuances van deze terminologie, die wortelt in complexe theoretische kaders, vaak verloren. De achterliggende algoritmes van de digitale platformen, aangedreven door de principes van de aandachtseconomie, leken de extreme standpunten te versterken, waardoor de aandacht voor meer genuanceerde stemmen grotendeels verdween.

Hierdoor ontstond bij velen de indruk dat een positie innemen ten aanzien van het dekolonisatievraagstuk een kwestie is van ‘een kant kiezen tussen (twee) extremen’. Het nieuwe vocabularium genereerde dus zowel maatschappelijke urgentie als grote verdeeldheid rond het dekolonisatievraagstuk.

Zich geconfronteerd wetend met deze urgentie én met het polariserende potentieel van dit ‘nieuwe’ en complexe vraagstuk gaven verschillende instellingen – zoals musea, maar ook openbare besturen – experten de opdracht een gefundeerde langetermijnvisie op het dekolonisatievraagstuk te ontwikkelen.

Het nieuwe vocabularium genereerde maatschappelijke urgentie, maar ook grote verdeeldheid

De ‘Commissie Congo Koloniaal Verleden’ die in juli 2020 door de Kamer van Volksvertegenwoordigers werd opgericht, is daar ongetwijfeld het bekendste voorbeeld van. Ondanks hun grote wetenschappelijke en maatschappelijke belang leidde de publicatie van de vaak lijvige rapporten van deze expertencommissies er evenwel niet toe dat de controverse rond deze kwestie ging liggen. Zo draaide de voornoemde Kamercommissie grotendeels op een teleurstelling uit, toen bleek dat de verschillende politieke fracties het niet eens konden raken over sommige van de door de commissie geformuleerde adviezen tot verzoening en herstel.

De maatschappelijke controverse en verdeeldheid die dit vraagstuk teweegbrengt, toont aan dat de dekolonisering van de samenleving niet enkel draait om een objectieve vaststelling van de (historische) feiten, maar evenzeer raakt aan de vraag naar wat sociaal rechtvaardig is. Die observatie roept ook vragen op over wat de maatschappelijke rol is of kan zijn van ‘de expert’ in relatie tot het dekolonisatievraagstuk. Welke rol kunnen experten spelen in de zoektocht naar antwoorden op een sociaal-moreel rechtvaardigheidsvraagstuk dat in wezen raakt aan het collectief vormgeven van de toekomst? Het mag duidelijk zijn dat de expertise van academici, bijvoorbeeld in werkgroepen en commissies, het collectieve denkproces rond de erfenis van het koloniale verleden in belangrijke mate mee vormgeeft. Wie munt heeft geslagen uit de kolonisatie van Congo, of welke de mechanismen zijn die de achterstelling van minderheidsgroepen op de arbeids- en huurmarkt veroorzaken, zijn objectieve vraagstukken waar experten een grote rol in kunnen spelen.

Maar dat neemt niet weg dat de kwestie van de koloniale erfenis niet louter benaderd kan worden als, om het met de Franse filosoof Bruno Latour te zeggen, matters of fact waarover niet te twisten valt. Hoewel de (historische) feiten er voor een correct begrip van onze koloniale erfenis wel degelijk toe doen, is het maar de vraag of een sociaal rechtvaardigheidsvraagstuk – zoals dat over onze omgang met het koloniaal verleden, in functie van een gedekoloniseerde toekomst – enkel op basis van een grondig begrip van de (historische) feiten beantwoord kan worden. De vraag kan zelfs gesteld worden of experten überhaupt de meest dominante stem dienen te vertolken in de zoektocht naar antwoorden op het dekolonisatievraagstuk. Want is de vraag over hoe we moeten of kunnen omgaan met (de effecten van) het koloniale verleden er niet bovenal één die de hele samenleving aanbelangt? En moet niet, minstens in principe, elke burger die zich betrokken weet op dit vraagstuk de kans krijgen om mee te zoeken naar antwoorden over hoe we een (gedekoloniseerde) toekomst collectief kunnen vormgeven? Een eenzijdig vertrouwen op experten dreigt het dekolonisatievraagstuk te reduceren tot een louter technocratische kwestie die enkel ‘binnenskamers’ door een groep specialisten kan worden uitgeklaard en moet worden aangepakt. Dit sluit niet alleen het maatschappelijke en democratische debat uit, omdat het de oplossingen van specialisten dreigt te presenteren als de enige mogelijke. Het negeert ook het gegeven dat het dekolonisatievraagstuk in wezen een publieke kwestie is waarop mensen op verschillende manieren, en gedreven door verschillende ervaringen, emoties, inzichten en bezorgdheden, betrokken zijn.

Het dekolonisatievraagstuk is in wezen een publieke kwestie

Vanuit deze observaties en overwegingen ontwikkelden we in het voorjaar van 2022 ‘De Conversaties’. Dit sociaalpedagogisch experiment erkende het publieke karakter van het dekolonisatievraagstuk en ging uit van de veronderstelling dat er in de diverse samenleving van vandaag niet langer een gedeelde, ‘homogene’ herinnering aan het koloniale verleden bestaat. Een breed gedragen maatschappelijk antwoord op het dekolonisatievraagstuk kan daarom enkel ontstaan wanneer mensen met verschillende perspectieven op en ervaringen met de erfenis van het kolonialisme met elkaar in gesprek gaan. Daarom bracht De Conversaties zeven burgers samen met heel verschillende ervaringen met het koloniale verleden en perspectieven op de kwestie van de dekolonisering. Zo gingen onder meer een witte man die als kind van een ex-militair opgroeide in koloniaal Congo, een zwarte kunstenares en activiste en een witte, jonge vrouw zonder rechtstreekse ervaring met het koloniale verleden met elkaar in gesprek over de vraag: ‘hoe moeten we omgaan met (de effecten van) ons koloniaal verleden, om samen verder te kunnen?’. Deze vraag vormde niet zozeer het vertrekpunt van een debat, gericht op het bereiken van consensus of het overtuigen van een ‘andere partij’. Wel was ze een centraal leitmotiv in het creëren van de condities die een ontmoeting mogelijk maakten tussen zeven abstract strangers, die elkaar in het dagelijkse leven wellicht nooit hadden ontmoet. Deze zeven ‘onbekenden’ doorliepen een intensief traject van zeven conversatiesessies. Tijdens deze sessies bestudeerden ze het koloniale erfgoed, dachten ze samen na over wat kolonisatie en dekolonisatie voor eenieder betekenen, beluisterden ze elkaars perspectieven op en ervaringen met de erfenis van het kolonialisme en reflecteerden ze over hoe de bredere samenleving gestimuleerd kan worden om er verantwoordelijkheid voor op te nemen. Het resultaat van deze sessies was een tentoonstelling waarin de deelnemers toonden welk proces ze samen doorlopen hadden en het publiek opriepen om ook zelf het gesprek aan te gaan over het dekolonisatievraagstuk.

Een breed gedragen maatschappelijk antwoord heeft nood aan verschillende perspectieven en ervaringen

Het samenbrengen van mensen met zeer verschillende betrokkenheden op het koloniale verleden in een proces van collectief onderzoek en meerstemmige dialoog maakte de complexiteit van de dekolonisatiekwestie zichtbaar, waardoor die ook ernstig kon worden genomen. Dat deelnemers kennismaakten met de zeer verschillende zienswijzen van anderen stelde hen in staat om beter te begrijpen hoe hun eigen levensverhalen en -ervaringen het eigen perspectief op de koloniale geschiedenis en op een gedekoloniseerde toekomst beïnvloeden. Door die meerstemmige confrontatie groeide ook het potentiële inzicht dat een antwoord op het dekolonisatievraagstuk niet enkel kan vertrekken vanuit de eigen ‘mening’: het leren begrijpen van de ervaringswereld van anderen maakte het mogelijk om voorbij het eigen particuliere oordeel te kijken, en ook in functie van een gedeelde toekomst te denken, die rekening houdt met de ervaringen en levens van anderen.

Het spreekt voor zich dat een sociaalpedagogisch experiment als De Conversaties geen magic bullet is die het dekolonisatievraagstuk kan ‘oplossen’. Toch kunnen de onderliggende principes van dit experiment een belangrijk aangrijpingspunt vormen voor de zoektocht naar een antwoord op het dekolonisatievraagstuk, en het her- of bedenken van de rol van experten daarin. Het mag immers duidelijk zijn dat de consensus die het historisch onderzoek over het kolonialisme overwegend kenmerkt niet noodzakelijk opgaat voor de collectieve herinnering eraan. Het feit dat we het eens zijn over de historische feiten en evoluties betekent niet noodzakelijk dat we ons deze gebeurtenissen en evoluties op eenzelfde manier – met dezelfde aandacht, dezelfde emoties en dezelfde bezorgdheden – herinneren. Individuen, en de gemeenschappen waarmee zij zich identificeren, bekijken deze geschiedenis op zeer verschillende manieren, en begrijpen ook de consequenties ervan voor de toekomst op geheel andere wijze. In een maatschappij gekenmerkt door diversiteit, en waarin de spreekwoordelijke ‘erfgenamen’ van de kolonisatoren en gekoloniseerden (moeten) samenleven, is lotsverbondenheid niet in een gedeelde herinnering aan het verleden te vinden. Dit maakt de uitdaging om tot een gedeelde toekomstvisie te komen des te groter, en vereist dan ook andere vormen van expertise om in de toekomst tot een vorm van lotsverbondenheid te komen.

Individuen en hun gemeenschappen begrijpen de consequenties van deze geschiedenis heel verschillend

Experten die, in de huidige context, een bijdrage willen leveren aan het ontwikkelen van een maatschappelijk en breed gedragen antwoord op het dekolonisatievraagstuk kunnen zich dan ook niet louter terugtrekken in werkgroepen die deze kwestie in wezen benaderen als een matter of fact– probleem dat langs technocratische weg opgelost kan worden door zij die de feiten kennen. De bijzondere opdracht van experten in het (de)kolonisatievraagstuk is ruimer op te vatten dan het kritisch deconstrueren of problematiseren van (onze omgang met) de erfenis van het kolonialisme. Vertrekkend vanuit hun expertise kunnen experten zich echter wel inzetten om de verschillende actoren die zich betrokken voelen op deze kwestie samen te brengen, en een meerstemmige reflectie en gesprek mogelijk te maken waarin de onbetwistbare historische feiten verbonden worden met de (mogelijk conflicterende) overtuigingen, emoties en bezorgdheden die voortspruiten uit geleefde ervaringen.

Op deze manier kunnen experten, samen met betrokken burgers, de collectieve zoektocht naar antwoorden op de vraag naar wat de dekolonisering van de samenleving nu en in de toekomst kan betekenen levendig maken én houden.

Sarah Van Ruyskensvelde is docent Historische Pedagogiek en verbonden aan de onderzoekseenheid Educatie, Cultuur en Samenleving van KU Leuven. Naast haar onderzoek naar de historische ontwikkeling van moderne onderwijssystemen is ze geïnteresseerd in het potentieel van decolonial theory voor historisch (pedagogisch) onderzoek.

Mieke Berghmans is sociaal pedagoog, postdoctoraal assistent en eveneens verbonden aan de onderzoekseenheid Educatie, Cultuur en Samenleving van KU Leuven. Beide auteurs zijn de initiatiefnemers van het pedagogisch experiment De Conversaties, dat in het voorjaar van 2022 zeven burgers met verschillende achtergronden en ervaringen samen bracht rond het (de)kolonisatievraagstuk.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen